Hoogste bestuursrechter om: termijnen niet meer ambtshalve beoordelen?

Op 9 juli 2021 is de Centrale Raad van Beroep (CRVB) “om” gegaan. De CRvB oordeelde op die dag dat bezwaar- en beroepstermijnen niet langer van openbare orde zijn. Dat lijkt op het eerste gezicht heel ingrijpend. Wat dat daadwekelijk betekent, en wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor de bestuursrechtspraak in Curaçao, zal in het navolgende worden uiteengezet.

De CRvB is de hoogste Nederlandse bestuursrechter in sociale zekerheidszaken en ambtenarenzaken. De CRvB deed uitspraak in een zogenoemde gemengde kamer, bestaande uit de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Termijnen van openbare orde

Tot 9 juli 2021 gold als uitgangspunt van zowel de CRvB als de overige hoogste bestuursrechters dat de termijn die de wet stelt voor het instellen van bezwaar (bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen) en beroep (bij de bestuursrechter) van openbare orde zijn. Dat betekent dat de rechter ambtshalve, uit zichzelf, moet controleren of aan die termijnen is voldaan. Het gevolg daarvan is dat als een bestuursorgaan een te laat ingediend bezwaar in behandeling heeft genomen en er daarna beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, de rechter de beslissing van het bestuursorgaan moet vernietigen en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk moet verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling wordt dan dus niet toegekomen.

Ook de Curaçaose bestuursrechter hanteert dit uitgangspunt blijkt onder meer uit twee vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uit 2005.[1] Daarin benoemt het Hof expliciet dat de bezwaar en beroepstermijnen van openbare orde zijn (maar verwijst daarbij niet naar de rechtspraak van de CRvB).

Van deze vaste rechtspraak is de CRvB teruggekomen. Vanaf nu zal het uitgangspunt worden gehanteerd dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve beoordeelt. De rechter mag het bij het bestuursorgaan ingediende bezwaar dus niet meer ambtshalve wegens termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Dat mag ook niet op initiatief van het bestuursorgaan. Een derde-belanghebbende kan wel een beroep doen op de termijnoverschrijding.

In hoger beroep geldt iets vergelijkbaars: de tijdigheid van het beroep bij de rechter in eerste aanleg mag in hoger beroep niet ambtshalve worden beoordeeld. Dat mag wel als de belanghebbende of het bestuursorgaan de termijnoverschrijding aanvoeren. Als een rechter de genoemde termijnen toch ambtshalve toetst, treedt hij daarmee buiten de omvang van het geding (artikel 8:69 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht).

De Nederlandse AWB en de Curaçaose LAR

In het civiele recht en het strafrecht vindt de hoogste rechtspraak plaats op koninkrijksniveau: de Hoge Raad der Nederlanden buigt zich zowel over de vonnissen en arresten uit het Europese deel als over de vonnissen uit het Caribisch deel van het koninkrijk. Dat geldt niet voor de bestuursrechtspraak; het beroep tegen een beslissing van een bestuursorgaan wordt behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg en het hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht wordt behandeld door het Gemeenschappelijk Hof. Oftewel: de uitspraak van de CRvB is niet zonder meer leidend voor de bestuursrechtspraak in Curaçao.

Ook het concordantiebeginsel biedt hier in beginsel geen aanknopingspunt. Dat beginsel, neergelegd in artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, bepaalt dat het recht in de verschillende landen binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk op gelijke wijze moet worden geregeld, maar in dat artikel worden het bestuursrecht en het bestuursprocesrecht niet genoemd.

Toch zal de uitspraak van de CRvB waarschijnlijk gevolgen hebben voor de bestuursrechtspraak in Curaçao. Het Curaçaose bestuursprocesrecht is geregeld in de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR). Omdat bij de opzet van de LAR uitgangspunt is geweest om zoveel mogelijk gebruik te maken van de in de Nederlandse bestuursrechtspraak gehanteerde begrippen, kan, voor zover de bepalingen van de Nederlandse Algemene Wet Bestuursrechtspraak aansluiten bij die van de LAR, te rade worden gegaan bij de Nederlandse rechtspraak, zo bepaalde de Hoge Raad in 2007.[2]

Het systeem van de termijnen die gelden voor bezwaar en beroep is in Curaçao in grote lijnen hetzelfde als in Nederland. Sterker nog: de bezwaar- en beroepstermijn is hier, net als in Nederland, 6 weken. Ook het uitgangspunt dat in Nederland geldt, dat een rechter niet buiten de omvang van het geding mag treden (artikel 8:69 AWB) bestaat in Curaçao (artikel 47 LAR). Aangezien de bepalingen waarop de ommezwaai van de CRvB gebaseerd is vrijwel gelijk zijn aan de in Curaçao geldende bepalingen, ligt het voor de hand dat de Curaçaose bestuursrechter het oordeel van de CRvB zal volgen.

Conclusie

Ondanks het feit dat de hoogste Nederlandse bestuursrechters de vonnissen van Curaçaose rechters niet beoordelen, en het concordantiebeginsel op het bestuursrecht niet van toepassing is, zal de uitspraak van de CRvB waarschijnlijk toch gevolgen hebben voor de Curaçaose bestuursrechtspraak. Een door het bestuursorgaan in behandeling genomen bezwaar kan dus alleen alsnog door de rechter wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk worden verklaard als daarop, door een ander dan het bestuursorgaan zelf, een beroep wordt gedaan. In hoger beroep kunnen beide partijen (en eventuele belanghebbenden) een beroep doen op de termijnoverschrijding in eerste aanleg.

Let wel: bij de beroepsprocedure voor de rechter in eerste aanleg zal de rechter nog wel ambtshalve de termijn controleren voor het indienen van het beroep zelf. De rechter kijkt alleen niet ambtshalve of het bezwaar tijdig is ingediend bij het bestuursorgaan. Voor hoger beroep geldt hetzelfde: het Hof controleert ambtshalve de hoger beroepstermijn, maar niet de termijn voor het instellen van beroep bij de rechter in eerste aanleg. Het effect van de uitspraak van de CRvB blijft dus beperkt tot de specifieke gevallen dat het bestuursorgaan een te laat ingediend bezwaar toch in behandeling heeft genomen of dat de rechter in eerste aanleg een te laat ingesteld beroep toch heeft behandeld.

[1] GHvJ 30 mei 2005, ECLI:NL:OGHNAA:2005:BF7506 en

GHvJ 21 november 2005, ECLI:NL:OGHNAA:2005:BG0991

[2] Hoge Raad 28 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4915, NJ 2007, 521.

 

Auteur: David Doornbos

– Datum: 28 juli 2021